ondernemers

Column Roland Smulders: Magere jaren


Columnist Roland Smulders neemt u mee, een kijkje in zijn Oisterwijk:

 

Schrijver en columnist Roland Smulders (Foto: Iris de Groot)

 

De coronacrisis begon destijds ook met twee stormen. Ik heb helemaal niks aan die wetenschap, maar ik moest er laatst toch aan denken tijdens het wachten op betere tijden. Op twee stormen volgde een pandemie, na nog twee stormen klopt nu Vlad de Verschrikkelijke op de deur als de nieuwe Gesel Gods. En ondertussen moet ik ook nog een column over mijn woonplaats Oisterwijk zien te schrijven. Het leven is niet altijd gemakkelijk. Er is alleen dat ene bericht waarin gevraagd wordt wie de mol is die stiekem geld uit de gemeentekas haalt. Een bericht met de foto van een wethouder als spoiler.

De eerste stormen kan ik mij nog heel goed herinneren. Mijn schuurtje had nog een dak. Een flinke rukwind later lag de hele zooi in puin. Als een voorbode van wat er allemaal nog te gebeuren stond. Ik beleefde mijn laatste dagen met longen die het gewoon normaal deden. Alleen wist ik dat toen nog niet. Met enige bezorgdheid probeer ik te raden wat mij deze keer boven mijn hoofd hangt.

Het ging natuurlijk al veel te lang goed. Ik heb de afgelopen zestig jaar doorgebracht in relatieve rust en voorspoed. Er gebeurde wel een keer iets vervelends, maar door de bank genomen mocht ik niet klagen. Dan bouw je een rekening op die ooit voldaan moet worden. Karma noemen oosterlingen dat. Zonder schone lei krijgt niemand de kans er tussenuit te knijpen.

Misschien is er met Oisterwijk ook zoiets aan de hand. Het ging al veel te lang voor de wind. Met bomen die tot in de hemel reikten en uitpuilende algemene reserves. Nogal wiedes dat die zeepbel op een zeker moment tot ontploffing moest komen. Het kon niet uitblijven dat iemand op een dag besloot eens een snelle blik in de lokale schatkist te werpen. Je kunt er een paar wethouders de schuld van geven, maar de echte Oisterwijker weet wel beter. De werkelijke oorzaak is de het-is-altijd-goed-gegaan-instelling die wij plegen te koesteren. Met een air van het mag best wat kosten, gooien wij er wat monumentale rotondes tegenaan en lijven wij snel nog wat buren in. Na ons de zondvloed of iets dergelijks. Tot het op een dag ineens niet meer zo gesmeerd gaat. Dan moet er haastig worden gezocht naar iemand om de zwartepiet toe te spelen. Gelukkig dat er altijd wel een wethouder bij de hand is voor die eervolle rol.

Iemand vertelde mij ooit over een Oisterwijk waar ambtenaren talrijk waren als bladeren aan een boom en allemaal rondreden in een auto van de zaak. Een gemeente waar de burgemeester dagelijks zijn wandeling maakte om te kijken of ergens toevallig een scheve stoeptegel op herstel lag te wachten. Het zal wel een halve mythe zijn, maar dat verandert niks aan de moraal van het verhaal. Wisten de inwoners toen dat zij in het paradijs woonden? Ik neem aan dat het die inwoners volledig ontging. Zulke dingen vallen pas op als ze tot het verleden behoren. Magere jaren zie je pas aankomen als er geen redden meer aan is.

 

Roland Smulders